In het nieuwste nummer van In de Waagschaal zetten Wessel ten Boom en Willem Maarten Dekker een discussie in over het ambt in de protestantse traditie. Op het blog van Willem Maarten Dekker is deze bijdrage online geplaatst. In deze bijdrage reageer ik op dit stuk omdat ik enerzijds erg enthousiast ben over het feit dat ze de ambtstheologie als problematisch agenderen en die handschoen willen oppakken, maar ik het anderzijds helemaal niet met ze eens ben in de positie die ze innemen. Ieder kan uiteraard zelf het blog van Ten Boom en Dekker nalezen, dus ik zal hier direct inzetten bij mijn eigen standpunt, hier en daar verwijzend naar hun bijdrage.
Positief
Om nog even op het positieve punt terug te komen: ik ben het geheel met de schrijvers eens dat ze de ambtstheologie binnen het protestantisme en meer ingeperkt binnen de PKN als problematisch ter tafel brengen. De verhouding tussen enerzijds het ambt aller gelovigen en anderzijds de afgezonderde ambten van ouderling, diaken en predikant is in ieder geval in de Nederlandse protestantse context nooit geheel opgehelderd en dat leidt wel degelijk tot allerlei vreemde regels in de kerkorde, maar ook een fundamentele onhelderheid rond de rol van bijvoorbeeld de predikant en haar verhouding tot de kerkenraad en de gemeente. Juist in een tijd waarin het ouderlingenambt steeds verder functionaliseert, mede onder invloed van allerlei management-theorieen, wordt de vraag steeds urgenter welke specifieke rol de predikant toekomt. Theologische bezinning op die vragen is dringend nodig en daarom juich ik het zeer toe dat Ten Boom en Dekker die hebben aangezwengeld. Ik heb ook zelf een Engelstalige publicatie in voorbereiding die op die problematiek ingaat.
Wat ze bepleiten
Via een reeks stellingen pleiten Ten Boom en Dekker ervoor om het ambt van predikant als enige echte ambt te zien en wel vanwege de Christusrepresentatie die ermee verbonden is. Hoe zich die stelling precies verhoudt tot een beroep op de traditie, wordt niet helemaal duidelijk. Terecht stellen ze vast dat de ambtstheologie al in de Reformatie in zekere (Luther) of hoge mate (Calvijn) complex en problematisch is. Later pleiten ze er wel voor om het verschil tussen Luther en Calvijn niet te groot te maken en buigen ze beiden om in de richting van Christusrepresentatie als kern van het ambt. Ze verbinden dat met de bediening van Woord en sacrament. Mijn voornaamste kritiekpunt op Ten Boom en Dekker is dat ze de Reformatietraditie nog problematischer maken dan ze al is door niet de verkondiging van Christus, maar de representatie van zijn persoon in de persoon van de predikant centraal te stellen. 1. Dat lijkt me een radicalisering van een positie die zelfs Calvijn nooit heeft ingenomen. 2. Het is een positie die binnen de lutherse traditie niet past. 3. Calvijn is zelfs in zijn gematigder positie een uitzondering binnen de gereformeerde reformatie en er zijn volgens mij goede redenen om hem daarin niet te volgen, laat staan zijn vergissing verder te radicaliseren.
Calvijn
1. Aan het begin van deel 4 van de Institutie bouwt Calvijn inderdaad zijn leer van de kerk op vanuit de predikant. Daarachter ligt, zoals artikel 25 van de Confessio Gallicana laat zien, inderdaad een scherp anti-dopers interesse. Om aan alle Schwärmeri van de dopers een einde te maken, is een sterk gezag nodig en Calvijn zoekt dat gezag bij de predikant. Deze moet Christus in de gemeente vertegenwoordigen door middel van de verkondiging van het Woord. Voor Calvijn, hetgeen ook uit de latere artikelen in de Gallicana blijkt en ook in andere gereformeerde belijdenissen uit die tijd gebruikelijk is, is het gezag van de predikant altijd gelimiteerd. Zo gereformeerd is Calvijn ook weer wel! Hij weet goed genoeg dat een predikant kan dwalen. Ook staat hij voldoende dicht bij Zwingli en Bullinger om te weten dat de predikant als zodanig Christus niet hoeft representeren, aangezien immers Christus zelf in de gemeente aanwezig is door zijn Geest en daarom geen representant nodig heeft (zie de Helvetica posterior, hoofdstuk 17, waar dit punt expliciet gemaakt wordt). Kortom, ook Calvijn blijft zich bij zijn anti-doperse move bewust van het feit dat de predikant Christus alleen in zoverre kan representeren als deze zich aan het Woord van God bindt en dit verkondigt. De gemeente heeft ook de taak om daarop toe te zien. Het ambt aller gelovigen is in die zin evenzo tegenover tegenover het predikambt als het predikambt een tegenover is tegenover het ambt aller gelovigen. Ten Boom en Dekker daarentegen propageren een notie van Christusrepresentatie die niet zozeer over het gezag van het Woord gaat, maar over wat je zou kunnen noemen de ‘positie’ van de predikant. Er hoort ergens in de gemeente een ‘tegenover’ te zijn, iemand die tastbaar duidelijk maakt dat we niet zomaar in naam van elkaar bijeen zijn. Die positie in de gemeente heeft de predikant. Daarom zegent deze, bevestigt huwelijken etc. Daarom is er sprake van een zekere apostolische successie. Dat lijkt mij echter een veel heftiger en diffuser rol voor de predikant dan Calvijn met zijn notie van het predikambt ooit heeft willen neerzetten. Het is namelijk feitelijk een sacramentele rol omdat de predikant ‘symbool’ wordt van Christuspresentie. Het voornaamste probleem is overigens dat zo’n sacramentele rol volstrekt onhelder is, want wat betekent het? Dat de dominee altijd gelijk heeft? Of dat de dominee een symbool is van iets dat toch helemaal transcendent is dus het gehele tegenover eigenlijk niets voorstelt? Dat probleem had Calvijn natuurlijk al, want hoe bepaal je of de dominee het Woord van God spreekt? Vroeg of laat krijgt de kirrende gemeente al Bijbellezend dan toch weer alles voor het zeggen.
Luther en het lutheranisme
2. Ten Boom en Dekker geven aan dat het bij Calvijn allemaal nog iets complexer ligt dan bij Luther, maar willen toch liever niet teveel verschil maken tussen die beiden. Ik denk dat ze de lijnen op dat punt niet scherp genoeg trekken. Al in een eerder blog dat ging over ‘Is preken Gods woorden spreken’ heb ik geprobeerd het verschil tussen Luther en Calvijn op dat punt te verhelderen. Omdat de rol van het Woord in de totstandkoming van het heil bij Calvijn anders is dan bij Luther, is ook de positie van de predikant anders. Het Woord is bij Luther zelf sacramenteel, het is een werkzaam Woord. De rol van de predikant is daarbij eigenlijk alleen verwijzend: naar Christus. De predikant zelf is radicaal zondaar, hoeft ook helemaal geen beroep te doen op het overeenkomen van zijn of haar woorden met die van God, want dat gaat per definitie niet lukken. In die zin kan de predikant gewoon niet de woorden van God spreken, maar dat hoeft ook niet, want Christus is zelf in de woorden present en met die altijd kromme stok van onze woorden weet God daarom toch rechte slagen te doen. In de gereformeerde traditie is de overeenkomst tussen onze woorden en het Woord wel belangrijk, want er is daar een act van geloof nodig dat het Woord beaamt, anders dan bij Luther(anen). Er gaat met dat beamen potentieel iets mis als de woorden niet in orde zijn. Ik construeer het verschil nu heel ruw, maar ik wil ermee aangeven dat de vraag naar het ambt in de lutherse traditie een heel andere is dan in de gereformeerde. Er is ook geen tucht vanuit het ambt. Hoe zou je ook? De ene zondaar die de andere met het vingertje op z’n fouten wijst! Begin bij jezelf zou je zeggen. Kortom, zelfs als dit onderscheid te ruw is of helemaal niet klopt, kunnen we van de finesses tussen lutheranen en gereformeerden juist leren door ze serieus te nemen in plaats van te minimaliseren.
Calvijn en de gereformeerden
3. Ten Boom en Dekker zijn mijns inziens calvijnser dan Calvijn, maken de verhouding tot het lutheranisme niet helder en zien tenslotte over het hoofd dat Calvijn in de gereformeerde traditie eerder uitzondering dan regel is. Dat blijkt met name uit een opmerkelijk verschil tussen Calvijns Franse confessie van 1559 en de Nederlandse Geloofsbelijdenis van 1561. Guido de Brès neemt voor het grootste gedeelte Calvijns belijdenis over en dus zijn juist de verschillen interessant omdat ze de vraag oproepen waarom Guido de Brès van Calvijn is afgeweken. De meeste verschillen zijn ingegeven door Guido de Brès belangrijkste tegenpartij: de wederdopers. Net zoals Calvijn in artikel 25 over de kerk, heeft Guido de Brès in zijn belijdenis dus een antidoperse agenda. Daarom is het des te opmerkelijker dat Guido de Brès willens en wetens het gehele fundamentele artikel 25 uit de Gallicana weghaalt en in zijn artikel 27 door een ander artikel vervangt. Daarin staat niet de predikant centraal als vertegenwoordiger van Christus, maar de gemeenschap van de gelovigen. Terwijl Calvijn in zijn belijdenis een Zwitserse traditie volgde zoals die in de Helvetica Prior van 1536 tot uitdrukking kwam (en in de Posterior van 1561 alweer verlaten), en waarin aan het ambt een grote rol werd toebedicht, volgde Guido de Brès juist niet die Zwitserse traditie, maar die van de Londense vluchtelingengemeente onder leiding van Johannes à Lasco. Daarin komt de kerk, inclusief de ambten, op vanuit de gemeenschap en hebben de ouderlingen als tegenwicht tegen de predikant een sterkere rol. En ziedaar de spanning in de gereformeerde omgang met het ambt. Kuyper promoveert in de negentiende eeuw op À Lasco en kiest voor een congregationalistisch kerkmodel, terwijl de Hervormde Kerk via aller historische ontwikkelingen voor een relatief sterke positie van de predikant kiest. In de PKN is deze spanning nog altijd voelbaar.
Wat we voor de discussie nodig hebben
Ten slotte: wat we ter bevordering van de discussie denk ik nodig hebben, is niet zozeer een claim op ofwel Calvijn ofwel Luther of Guido de Brès, maar een theologisch instrumentarium met behulp waarvan we de plaats van het ambt in de gemeente van Christus kunnen doordenken. Mijn eerste vraag aan de ‘barthianen’ (tenminste zo frame ik In de Waagschaal maar even) zou zijn of Barths christocentrisme daarvoor een behulpzaam instrumentarium biedt. Ik denk het niet, al was het maar omdat je naar goed dialectisch gebruik met Barth twee kanten op kunt. Enerzijds kun je via christocentrisme voor een Christusrepresentatie pleiten zoals Ten Boom en Dekker doen, anderszijds zou ik geneigd zijn te denken dat Barths nadruk op het unieke van Christus en de daaruit volgende radicale menselijkheid van de kerk, juist tot een relativering van de notie van Christusrepresentatie zou moeten leiden. Dat strookt, denk ik, maar daar weet ik te weinig van om daar met stelligheid over te kunnen spreken, ook beter met Barths dialoog met de Romana en zijn neigingen naar congregationalisme.
Geef een reactie