Sinds de publicatie van een artikel en verwante artikelen door Arnold Huijgen en Bram de Muynck in het RD over mensvisie in bevindelijk-gereformeerde kring, ben ik betrokken bij een werkgroep die zich bezighoudt met vragen rond een pedagogische en theologische mensvisie. Deze werkgroep wordt gecoördineerd vanuit Driestar Educatief. De aanleiding voor de werkgroep is een waargenomen spanning tussen een bevindelijk-gereformeerde theologische visie op de mens aan de ene kant en de mensvisie die impliciet is in gebruikte pedagogische theorieën aan de andere kant.
Om als theoloog-gesprekspartner in de werkgroep niet helemaal droog te zwemmen, heb ik de collega’s van DE gevraagd om leesvoer op pedagogisch/onderwijskundig gebied. Dat is des te leuker omdat ik zelf lesgeef. Het mes snijdt daardoor aan twee kanten. Ik leer meer over hedendaagse pedagogische en onderwijskundige theorieën en hun theologische vooronderstellingen of implicaties en ik spijker, als het tenminste goede theorieën zijn, ook direct mijn eigen onderwijskundige kennis bij.
Een naam die bij DE herhaaldelijk valt, is die van de Utrechtse/Amsterdamse onderwijskundige Korthagen, die zoals op zijn website te zien is, overigens inmiddels alweer met emeritaat is. Korthagen maakt in zijn onderwijskundige werk gebruik van inzichten uit de positieve psychologie en raakt een snaar bij pedagogen. Ik ben daarom aan het lezen geslagen en ga in deze blogbijdragen bijhouden wat mijn bevindingen zijn. Ik begin met de aspecten van Korthagens werk waar ik warm van word, om vervolgens te proberen er kanttekeningen bij te maken en theologisch op te reflecteren. Ik kan al wel zeggen dat ik de mensen van DE inmiddels heel goed begrijp in hun enthousiasme over het werk van Korthagen. In een paar blogs zal ik uitleggen waarom. In het filmpje hieronder krijg je een indruk van de persoon en het werk van Korthagen:Kloof tussen onderwijskunde en docenten
Het eerste waar ik direct enthousiast over ben in het werk van Korthagen, is een grote nuchterheid over het succes van onderwijskundige vernieuwingen en methoden. Korthagen stelt vast dat een heleboel docenten eigenlijk een flinke mate van afkeer van onderwijskundige theorieën en adviezen hebben. Docenten hebben maar al te vaak het gevoel dat al die theorieën mijlenver van hun lespraktijk afstaan. Ik herken de allergie voor onderwijskundig geneuzel heel duidelijk in mijn werkomgeving aan de VU en dat echt niet omdat wij alles onderwijskundig zo perfect voor elkaar hebben. In plaats van als onderwijskundigen de docenten heel verontwaardigd nog eens te wijzen op hun gebreken en nog eens met een stortvloed aan bewezen effectieve methoden te overladen, komt Korthagen tot de conclusie dat de leraren waarschijnlijk een punt hebben. Als ze zo allergisch op onderwijskundige adviezen reageren, heeft dat vast iets met het karakter van die adviezen te maken. Dat vind ik een heel heilzame benadering. Een betweterige houding van onderwijskundigen jaagt de mensen die in de praktijk lesgeven immers alleen maar in de gordijnen. Bovendien laat de reactie van de mensen uit het veld iets zien dat voor Korthagen de kern van zijn visie is: kritiek op je manier van lesgeven is niet zomaar kritiek op een techniekje dat je toepast, maar is direct verbonden met de kern van je persoon (waarover in een volgend blog meer). Die kern is uiterst kwetsbaar, vandaar dat je je heel snel aangevallen voelt als iemand suggereert dat het met dat lesgeven van jou nog wel een beetje beter kan. Of wat ook nog wel eens wil gebeuren, bijvoorbeeld aan de VU, wanneer er een algemeen beeld wordt geschapen dat de onderwijskwaliteit van docenten ver onder de maat is, vaak ook nog eens vanuit de mond van mensen die met de onderwijspraktijk niet zoveel te maken hebben.Extrinsiek leren als alomtegenwoordig fenomeen
Een tweede punt waarover ik het in deze eerste blog even wil hebben, is Korthagens zorg over de mate van extrinsiek leren in het bestaande onderwijs. Ook bij die constatering raakte Korthagen onmiddellijk een snaar. Zowel in mijn eigen onderwijsomgeving als in die van mijn kinderen ben ik verschillende keren en soms met enig geweld gestoten op de mate van extrinsiek leren bij kinderen en studenten. Overigens is dat ‘extrinsiek leren’ niet Korthagens term, maar de mijne, die vast een keer tijdens een cursus of iets dergelijks heb opgedaan. Extrinsiek leren staat voor mij voor leren waarbij je niet weet waar je het voor doet. Je gaat naar school en maakt een lesje, maar je weet niet waarom dat lesje op dat moment relevant is. Natuurlijk heb je in dat lesje ook geen zin want je gaat sowieso naar school omdat het nu eenmaal moet, maar een stukje worst aan het einde van de prestatie, zoals ‘even voor jezelf mogen werken’, iets vroeger stoppen, een paar grappen van een docent of een dikke stok achter je rug zorgen ervoor dat je het toch doet. Korthagens punt is dat dat zeer ineffectieve vormen van leren zijn en ik sta soms stomverbaasd dat dat niet breder en dieper wordt ingezien. Je zult enorm veel sneller en dieper leren als dat leren met je innerlijke drive verbonden is en dat kan alleen als je weet waarom je iets leert en, Korthagens belangrijkste punt: als dat leren verbonden is met je innerlijke drive. Soms lijkt het wel alsof niet alleen de leerlingen, maar zelfs de docenten de studenten benaderen vanuit de gedachte: ja kijk, dit allemaal leren is natuurlijk oersaai en waarom het allemaal belangrijk is, dat kan ik jullie ook niet uitleggen, maar het moet nu eenmaal. Denk je in wat je op je studenten overdraagt als je vanuit zo’n attitude lesgeeft! Daarbij spreekt natuurlijk vanzelf dat je zoiets niet hoeft te zeggen om het over te dragen (Korthagen hint mooi op dat punt in het citaat dat bovenaan zijn inaugurele rede in Utrecht staat). Een extrinsieke manier van leren kan in je houding zitten, in de grappen die je vertelt om iets waarvan natuurlijk ook jij heel goed denkt te weten dat het saai en irrelevant is, nog een beetje leuk te maken.Bij alle hoge kwaliteit die op scholen en universiteiten wordt geleverd, is toch vaak maar bijster onduidelijk waarom je iets moet leren. Ik herinner me bijvoorbeeld nog levendig (ik denk zelfs dat ik me er zelf weleens aan heb bezondigd toen ik docent ethiek was aan de CHE) hoe je bij inleidingscolleges ethiek altijd weer pijnlijk plichtmatig moet leren wat een plichtethiek, deugdethiek, utilitarisme enz is. Je leert netjes alle kenmerken uit je hoofd, maar ja, wat moet je daar nu verder mee? Ja, je moet het toepassen. Ja en dan? Wat me soms ook verbaast, is dat als volwassenen leren, bijvoorbeeld aan de universiteit, ze niet eerder ingrijpen als het voor hen niet duidelijk is hoe een bepaald stukje stof in hun leerpatroon past. Ik zeg nogal eens een keer tegen mijn studenten: als je dit al een keer hebt gehad, of je weet niet wat je hiermee moet: roepen en niet zomaar braaf stil blijven luisteren! Natuurlijk zal het ook mij regelmatig overkomen dat ik niet duidelijk weet te maken waarom ik een stuk stof aanbied en dus is het belangrijk dat studenten dat teruggeven, zodat je het alsnog kunt duidelijk maken. Als je als docent ergens over lesgeeft, begint dat met de rotsvaste overtuiging dat dat wat jij de studenten bijbrengt, van direct en groot belang is en je dat zonder omwegen kunt uitleggen. In het volgende blog ga ik het hebben over de twee sleutelbegrippen van Korthagen: kernreflectie en flow.
Geef een reactie