Aan het einde van het vorige bericht heb ik aangegeven dat ik het in dit tweede bericht ga hebben over de twee kernbegrippen uit de onderwijsvisie van Korthagen en zijn verschillende collega’s. Inmiddels baseer ik me meer alleen op wat online te vinden is, maar ben ik serieus aan het lezen geslagen in een of misschien wel het boek dat mij door de collega’s van Driestar Educatief is aangeraden: Leren van binnenuit, geschreven door Korthagen en Lagerwerf. De eerste druk is van 2007. Ik gebruik de tweede druk, mede omdat ik die in een ebook-versie kon kopen (papier is nauwelijks meer van deze tijd, nietwaar?).
Geheel in lijn met de Korthagen-filosofie blijf ik in dit bericht nog even in een positieve stemming en geef ik aan wat me in het werk van Korthagen cs. aanspreekt. Ik begin met ‘flow’ en vervolg met ‘kernreflectie’.
Flow
Flow is een verschijnsel dat de meeste mensen wel kennen. Ik in ieder geval wel. Bij het lezen ‘herken’ je het ook en eigenlijk is dat misschien wel waarom je warm en enthousiast wordt bij het lezen van Leren van binnenuit. Korthagen en Lagerwerf brengen je verschillende keren bij je eigen beste ervaringen met leren uit het verleden zodat je als vanzelf weer hartstochtelijk terugverlangt naar die momenten. Daarom wil je natuurlijk ook heel graag verder lezen, vanuit de stilzwijgende belofte dat als je dat zult doen en hun adviezen opvolgt, je iets van dat verleden weer werkelijkheid kunt laten worden. De auteurs nemen je in een denkoefening mee naar je favoriete docent en laten je erover nadenken wat die tot favoriete docent maakte: enthousiast, gedreven, denk je dan. Een paar regels later gooien de auteurs het kwartje erin: precies: enthousiasme en betrokkenheid. Uit de positieve psychologie nemen Korthagen en Lagerwerf het begrip ‘flow’ over, met daarbij het wetenschappelijke inzicht dat ‘flow’ geestverruimend werkt. Je hersenen werken beter als je in een staat van flow bent.
Nu kent iedereen het gevoel van flow wel, van ‘lekker bezigzijn’, maar het is nog niet zo makkelijk om de factoren te beschrijven die aan het ontstaan van ‘flow’ bijdragen, want iedereen begrijpt wel dat ‘flow’ creëren niet zomaar een kwestie is van een knop aan- of uitzetten. Voor een kritische bespreking die nog komt, zij vast opgemerkt dat Korthagen en Lagerwerf bij herhaling stellen dat kinderen veel ontvankelijker zijn voor flow dan volwassenen. Kinderen zijn eigenlijk van nature in flow omdat ze helemaal opgaan in hun spel. Of dat zo is staat nog te bezien, maar daar kom ik later op terug.
Korthagen en Lagerwerf bespreken allerlei aspecten van flow. Ik licht er twee uit die voor mij waardevol waren. In de eerste plaats een simpel handvat dat je kunt gebruiken om gebrek aan flow te diagnostiseren en hints geeft om het te versterken: flow is een samenbundeling van krachten bij leerkrachten en leerlingen van denken, voelen en willen. De hele mens wordt aangesproken. Daar kun je iets mee, want de drie begrippen verschaffen je een simpele diagnostische tool voor het detecteren van stagnatie en een instrumentje om flow te bevorderen: je zult alle drie de lagen moeten aanspreken. Dus als je alleen op cognitief niveau blijft hangen in je lessen, komt de flow niet makkelijk op gang. Je zult bij de gevoelens in de leergemeenschap moeten aansluiten en leerlingen moeten willend betrokken zijn bij wat ze doen. Heel herkenbaar als je het leest, maar je verbindt dat niet altijd automatisch ook met het ontstaan van flow.
In de tweede plaats hun nadruk op leergemeenschappen. Nu hebben we aan de VU in de zogenaamde onderwijsvisie al de notie van de VU als een ‘community of learners’. Maar toen ik weer las hoe ‘flow’ vooral ontstaat waar mensen elkaar kennen en met elkaar in interactie zijn, ontsnapte me toch de verzuchting dat ik in mijn lessen heel weinig doe om dat community-effect te vergroten, of ik doe het wel, maar zonder te weten waarom. Zo gaf ik pas één sessie in een serie en kende de studenten helemaal niet. Ik geef niet graag college aan mensen die ik niet ken, dus ik begon met een rondje namen en niet alleen namen, maar ook afkomst, kerkelijke achtergrond, masterspecialisatie etc. Dat lijkt overdreven inmenging in persoonlijke zaken, maar het werkt, want je kunt veel effectiever leren als je van elkaar weet wie je bent. Ook ontstaat er door een dergelijk beginmoment gezelligheid en aandacht voor elkaars persoon. Dat is goed voor de ‘flow’. Dankzij Korthagen cs ga ik dat nu niet meer alleen vanwege mijn eigen gevoel van welbevinden doen, maar omdat ik weet dat het goed is voor het leerproces.
Kernreflectie
Het tweede kernconcept dat aan de basis ligt van Leren van binnenuit is het begrip kernreflectie of kernkwaliteiten. In veel onderwijstheorie wordt nadruk gelegd op competenties, vaardigheden die je zou moeten beheersen om goed les te kunnen geven. Wat me direct al aansprak (zie vorige bericht al) is dat Korthagen cs er van bewust maken dat er bij lesgeven veel meer speelt dan een vaardigheid in praktijk brengen. Eigenlijk ben ik in mijn eigen opvoedingspraktijk er gaandeweg achter gekomen dat je veel meer opvoedt met wie je bent dan met wat je doet of zegt. Je kunt wel zeggen dat je iets wilt, bijvoorbeeld dat de kinderen naar bed moeten, maar als je tegelijkertijd door blijft typen, is er geen beweging in te krijgen. Je zult moeten laten zien in heel je doen en laten wat je wilt. Daarom is je hele persoon bij het lesgeven betrokken. Je kunt wel een techniekje aanleren om een bepaald doel te bereiken, maar echt leren, echt in flow komen, betekent dat jij dat wat je wilt bijbrengen ook helemaal moet uitstralen. Het moet ‘van jou zijn’.
Dat is lang niet altijd makkelijk, want als je meer zegt met wie je bent dan met wat je verbaal zegt, dan doet in opvoeden dus vooral jouw identiteit ertoe. Kinderen of volwassenen die les van je krijgen, lezen niet zozeer wat je zegt, maar ook heel erg wie jij bent, of je er zin in hebt, of je eigenlijk een beetje bang voor de leerlingen bent, of je met hart en ziel daar voor de groep staat of niet. Eigenlijk sta je wat dat betreft als docent aardig in je blootje. Leerlingen of studenten kijken dwars door je heen. Alleen je prestaties qua vaardigheden veranderen en jezelf buiten schot laten, zal daarom ook maar heel beperkt effect sorteren.
Dat realisme, dat oog voor alles dat niet gezegd wordt, daar houd ik van. Ik zie het ook zo terug om me heen. Als de lezer me een zijstraatje veroorlooft: ook bij voorgangers is dit een enorm thema. Ook op de preekstoel of in een liturgie staat de voorganger daar niet alleen met wat hij of zij zegt, maar met heel z’n persoon, z’n geloofskracht, inspiratie, creativiteit, flexibiliteit en dat doet allemaal heel hard mee. Om het even Korthagens te zeggen: ook de voorganger en diens gehoor, hebben FLOW nodig! Daarom is mijn overtuiging ook dat de veelbesproken discussie over goede of slechte preken niet met een vaardighedengolf kan worden opgelost. Uiteindelijk staat de geloofwaardigheid van christelijk geloven met je ‘poten’ middenin de modder van deze tijd, totaal op het spel. Dat is ook wat de mensen om je heen aan je af proberen te lezen, wat studenten theologie aan mij proberen af te lezen: wie is hij, kan dat wat hij doet, is het geloof waard. Ze testen als het ware uit of ik iemand ben waaraan ze zich kunnen spiegelen, waarmee ze kunnen matchen, aan wie ze energie kunnen ontlenen. Dat gaat niet zomaar over de vraag of ik iets kan, maar over de vraag wie ik ben.
In wat ik tot hier toe beschreef, zie je al een zekere hiërarchie en die is voor Korthagen cs cruciaal. Ze maken dat zichtbaar in het zogeheten ‘uit-model’, waarvan je hieronder een afbeelding ziet. Wie je bent, kun je via lagen visualiseren. Je vaardigheden horen bij wie je bent, want het geeft weer wat je kunt, maar daarachter zit weer een overtuiging over wat je zou moeten doen, en daaronder zit hoe je jezelf ziet, de motieven die je overtuigingen sturen. Uiteindelijk gaat dat allemaal terug op je diepste drive: waar doe jij het allemaal voor? Die drive kan volgens Korthagen cs religieus zijn, maar het kan ook een meer down to earth basishouding zijn die je motiveert om te doen wat je doet.
Met name de gedachte van een kern, van een diepste betrokkenheid die de motor is achter wat je doet, is als aandachtsveld in de didactiek volgens Korthagen cs niet zo gebruikelijk. Ik ben met die aandacht voor een kern wel blij, juist omdat ik zozeer herken wat Korthagen zegt over de verhouding tussen onbewust en bewust communiceren. Een benadering van leren zonder een ‘kern’ leidt tot een soort verplatting van je kijk op je functioneren als mens die niet matcht met de realiteit. Zoals in latere berichten zal blijken, vind ik zelfs dat Korthagen over je ‘kern’ nog veel te naïef en positief denkt, alsof je die zo simpel zou kunnen ontdekken, zou willen ontdekken en die kern per definitie goed zou zijn, maar daarover allemaal later.
Als ik het goed zie is er veel hedendaagse pedagogiek, didactiek en psychologie die van een dergelijke kern, een ‘ziel’ zo je wilt, niet meer wil weten. Ik denk dat de gedachte van een kern kan helpen om het onuitspreekbare van het ‘iemand’-zijn van een leerling of een leerkracht uit te drukken. Het is de ‘jij’ in alles, hoe vaak ongrijpbaar ook, die uitmaakt hoe je in het leven staat. Ik begrijp wel dat sommige mensen zich afvragen of er echt zoiets als zo’n kern is, met name ook onder invloed van een hedendaagse neurologische kijk op het brein. Het lijkt me in elk geval niet een gedachte die zozeer empirisch toetsbaar is. Het is een meta-fysische veronderstelling die veel van onze omgang met elkaar en onszelf stuurt en onze visie op bijvoorbeeld opvoeding en onderwijs bepaalt, zonder dat je die veronderstelling als een soort hypothese empirisch kunt toetsen. Dat maakt het verleidelijk om haar te schrappen, maar dat leidt volgens mij ook afgezien van een gelovig perspectief tot zoveel verlies dat je het niet zou moeten willen.
Hoe het ui-model precies gedacht kan worden, staat uiteraard ter discussie. In een artikel suggereren Korthagen en Vasalos bijvoorbeeld dat je het ui-model kunt combineren met de begrippen ‘relatie’, ‘competentie’ en ‘autonomie’ (p. 20 van dat artikel). Het begrip ‘relatie’ verbinden ze dan met de buitenste lagen van de ui, het begrip ‘competentie’ met de middelste lagen en zoals te verwachten was, het begrip ‘autonomie’ met de binnenste kern. Dat roept interessante filosofische en theologische vragen op. Hedendaagse theologen en filosofen zouden bijvoorbeeld kunnen tegenwerpen dat dit een sterk individualistisch mensbeeld veronderstelt, waarin er een soort autonoom ‘ik’ is dat geheel losgedacht moet en kan worden van de omgeving en dat dan vrijelijk al dan niet relaties kan aangaan met de omgeving. Sinds de filosofie van uiteindelijk Hegel is nu juist de gedachte in zwang gekomen dat een ‘ik’ alleen kan bestaan in relatie tot anderen en wezenlijk mede door die ‘anderen’ bepaald wordt. Vanuit de theologie van Augustinus, die in eerste instantie wel met zo’n individueel ‘ik’ lijkt te kunnen leven, zou je ook kunnen tegenwerpen dat dat ‘ik’, om werkelijk ‘ik’ te kunnen zijn, een relatie met God nodig heeft. Met andere woorden, ook hier, bij die verbinding tussen het ui-model en de drie concepten, doen zich allerlei diepgaande vragen voor die zich volgens mij, anders dan Korthagen en Vasalos veronderstellen, niet zo eenvoudig laten toetsen.
Maar in het volgende bericht meer, waarin ik een eerste kritische verkenning wil loslaten op het werk van Korthagen and friends.
Geef een reactie