Gastbijdrage Nynke Dijkstra-Algra: Over scholen vissen en een nieuwe taal

Bijdrage aan debatmiddag over Zo zou je kunnen geloven,
VU Amsterdam 2 april 2014



Nynke Dijkstra-Algra, als gemeenteadviseur verbonden aan de dienstenorganisatie van de PKN
Liever luisteren dan lezen?

Ooit
hoorde ik het verhaal van een tiener, die aan zijn opa vroeg: opa, u
gelooft in God. Wat héb je daar nu aan? Het antwoord luidde: weet
je, dat ik me dat nog nooit heb afgevraagd?
Was
opa oppervlakkig? Ik denk het niet. Opa leefde zijn geloof. Hij was
als een vis in het water in zijn geloof. Een vis, die zich niet
afvraagt of het leven buiten het aquarium verschilt van het leven
erin. Hij kan zich geen leven zonder water voorstellen.
Voor
de vraag: ‘wat héb je aan je geloof?’ moet je afstand kunnen nemen.
Van jezelf en ook een beetje van je geloof. Je kijkt naar jezelf,
naar de wereld, naar je geloof. Wat doet het mij, wat maakt het uit
dat ik geloof, kan ik dat zien, merken, heb ik daar misschien ook
woorden voor? Je zou kunnen zeggen: dat is een vraag die alleen
gesteld kan worden in een seculiere setting.
Maarten
Wisse stelt deze vragen in zijn boek indringend en uitvoerig. En hij
kijkt daarbij niet alleen naar zichzelf maar ook naar zijn
mede-aquariumbewoners, die in verschillende scholen optrekken.
Stevige, wat donkergekleurde vissen, kleinere, lichte vissen,
veelkleurige vissen, veelvormige vissen waarvan je denkt: zijn dat
eigenlijk nog wel vissen? Welke betekenis hechten zij aan het geloof?
Welke betekenis hecht ik eraan? Maakt het uit dat ik geloof?
Het
zijn spannende vragen. Ze gaan niet in eerste instantie over de ‘waarheid’. Klopt het allemaal wel, is het echt gebeurd of is het
rationeel te verdedigen? Het boek is in die zin geen apologetiek. Het
boek laat wel zien, ook aan mensen, die niet geloven in de lijn van
de christelijke traditie, dat geloven van betekenis kan zijn. Dat
mensen er iets aan hebben. Dat mensen er ervaringen aan opdoen, die
de alledaagse werkelijkheid overstijgen en betekenis geven.
Het
deed met denken aan het boek van Francis Spufford, dat onlangs ook in
het Nederlands vertaald is. In het Engels heet het: ‘Unapologetic’.
In het Nederlands vertaald als ‘Dit is geen verdediging’. Geen
verdediging van het geloof. Ik hoef me ook niet te verontschuldigen
voor het feit dat ik geloof. Ik hoef ook niet uit te leggen dat het
alleszins rationeel kan zijn om te geloven. Dat het ook intellectueel
verdedigbaar is om te geloven en niet strijdig met ‘de wetenschap’ – hooguit met het wetenschapsgelóóf.
Apologetiek
heeft een plaats in de christelijke traditie. Er zijn oneindig veel
mensen ook geholpen door apologetische werken als die van C.S. Lewis,
Tim Keller en in ons eigen land Stefan Paas en Rik Peels. Ze ‘bewijzen’ niks, maar laten bv. wel zien dat niet-geloven óók leidt
tot intellectuele of rationele problemen. Ze laten zien dat er goede
argumenten zijn om te geloven. En daar zijn mensen mee geholpen. Ze
openen zich voor de mogelijkheid van geloof en dat is niet niks.
De
boeken van Wisse en ook Spufford doen iets anders: ze laten zien dat
geloven van betekenis is in het dagelijks
leven
van mensen. Dat
het raakt aan thema’s als vergeving, zingeving, erkenning, gezien
worden, geliefd worden, de behoefte aan Iemand die jou leven ziet en
overziet, die zich iets aantrekt van alle puinhopen, ook de puinhoop
die je er zelf soms van maakt. Geloven helpt je dan. Dat wil ook weer
niet zeggen, dat het dan allemaal opeens heel makkelijk wordt of dat
alles van een leien dakje gaat. Maar er is geborgenheid te vinden en
perspectief.
Dat
is wat je er aan kunt hébben, wat de betekenis kan zijn van geloven
in de dagelijkse praktijk van het leven.
De
vier soorten gelovigen die Maarten Wisse daarbij typeert houden je, vooral als gelovig mens, een spiegel voor. Wie ben ik in het verhaal?
Met welke vissen zwem ik mee? Wat is voor mij de kern van geloven en
hoe leeft dat dan voor mij? Natuurlijk kun je op iedere ‘school vissen’ commentaar hebben: de typeringen van de verschillende scholen zijn
misschien her en der wat kort door de bocht, ze doen niet recht aan
de veelkleurige vissen, die in iedere school meezwemmen en al
helemaal niet aan die vissen die dan weer hier, en dan weer daar
worden aangetroffen. En die buitenkerkelijke vissen, zouden die
zichzelf rekenen tot het ‘christendom’? Ik vermoed van niet. Althans,
een groot deel van hen heeft denk ik bekomst van wat zij als ‘christendom’ zien en beleven. Voor je het weet voelen ze zich
geannexeerd.
Zelf
bedacht ik dat ik drie van de vier ‘profielliederen’ graag
zing. De vraag zou dan kunnen zijn: welk lied zou ik kiezen als ik er
twee moet vergeten? Waar zit mijn diepste ‘pit’?
Deze
week werd ik geinterviewd over geloofsopvoeding, samen met mijn zoon.
Als hij praat over wat hij van huis uit heeft meegekregen schetst hij
weer een andere plaatje, met een andere samengesteld profiel. Zo houd
je jezelf de spiegel voor aan de hand van de vier ‘typen’ die
Maarten Wisse beschrijft.
In
alle gevallen beschrijft hij de betékenis van geloven, christelijk
of niet. Wat maakt het uit dat ik geloof? En dat is een zinnige
vraag. Is geloven van belang, heeft het echt betekenis in mijn
dagelijks leven?
Doet
de vraag naar de waarheid er dan niet meer toe? Wat mij betreft
nadrukkelijk wel. Als het allemaal op niets gebaseerd is dat geloof,
als de getuigen gelogen hebben, als het er uiteindelijk allemaal niet
toe doet wát je gelooft, dan is er geen reden om te geloven. Dan
zijn we aan de chaos overgeleverd, aan toeval of noodlot, aan geluk
en pech, en wie is dan nog een betrouwbare gids in het landschap van
het leven en de dood. Maar wat mij betreft hangen de vraag naar de
waarheid en de vraag naar de betekenis nauw samen. Als ik kan
uitleggen welke betékenis mijn geloof heeft, dan wordt dat geloof
ook een stuk geloof-waardiger. Dan spoort het met de werkelijkheid,
dan heeft het waarheidsgehalte. In die zin zijn de boeken van Wisse
en Spufford een nieuwe vorm van apologetiek.
Een
paar dingen zijn mij opgevallen in het boek.
– De
persoonlijke toon en taal. En dat brengt in dit geval met zich mee:
nieuwe, verfrissende taal. Je denkt mee met de auteur, je spiegelt
jezelf aan zijn ervaringen. ‘God als een rots om in te wonen, een
mental coach om van te leren of een vuur dat je in vlam zet om het
goede te doen. Geen boeman in de hemel die van iedereen een
boekhouding bijhoudt met goede en slechte daden. Maar wel een God die
het totaalplaatje kent. En daarom is de rol van God cruciaal. Niet
iedereen kan jou opnieuw geboren laten worden. Ik kan jou wel zeggen
dat je OK bent, maar ook ik mis het overzicht. Ik weet nauwelijks wie
je bent. … God heeft het overzicht. God kent jou beter dan je
jezelf kent. Als God jou voor zijn rekening neemt, dan kun je je zelf
uit Gods hand terugkrijgen en je met je zelf verzoenen.’ OK,
misschien is het geen goed voorbeeld, nog teveel Tale Kanaäns en
teveel abacadabra, maar toch zitten er beelden en gedachtengangen in die mij helpen in mijn gesprekken met mensen, die niet zo opgevoed
zijn met kerk en geloof.
– De
aandacht voor het kwaad, de zonde en de schuld. In het traditionele
christendom draait het daarom. Jezus stierf voor onze zonden. Hij is
de Verlosser. Zijn verzoenend bloed reinigt ons van alle zonden. Er
is vergeving. We weten allemaal hoe zwaar dat soms wordt aangezet.
Hoe bedrukkend en verdrukkend dat kan zijn. Het kan ook nietszeggend
worden, een riedel die iedere zondag opgewekt herhaald wordt. ‘De
dominee spreekt een schuldbelijdenis uit, de gemeente luistert, maar
niemand lijkt er erg onder gebukt te gaan’ zei een kerkganger, die
voor het eerst in een dienst aanwezig was. Het is een ver van mijn
bed show geworden. ‘Hoe gaat het met u?’ vraagt de dominee aan een
oudere dame. ‘O, dominee, ik ben zo zondig, zo zondig’. ‘Ja, dat heb
ik gehoord’ antwoordt de dominee, waarop de oudere dame fel uithaalt: ‘Wat dan, van wie?’ Zo dus allemaal niet.
Maar
ook niet: God is lief en wij vallen ook wel mee. Er is kwaad. Er
worden fouten gemaakt. Er is schuld. en die poets je niet zomaar weg
met ‘Het is oké hoor, God houdt van je’. Dan neem je mensen niet
serieus. Het christendom kijkt het kwaad aan. En onderkent dat er een
radicale oplossing nodig is. Want dat kwaad zit diep en het is ook
nog eens enorm verslingerd en gekoppeld aan het goede. Je kunt wel
goed doen, maar het kwaad is er niet mee wég, het goede compenseert
niet, en zelfs het surplus goed dat wij doen, doen we in structuren
die kwaad zijn en kwaad bevorderen. Voor je het weet doe je zelfs met
je goede daden weer iets wat kwaad in stand houdt of word je voor
keuzes gezet die allebei kwaad met zich mee brengen. Tijdens de
afgelopen kerstvakantie keken mijn man en ik naar de Amerikaanse
serie ‘Homeland’ over de CIA en de strijd tegen terreur. Een serie
waarin buitengewoon beklemmend duidelijk wordt hoe goed en kwaad
verweven zijn, in één persoon door elkaar walsen, er zijn geen good
guys en bad guys, maar er is wel goed en kwaad en de ene mens doet
meer goed dan de ander. Het is wel relevant wát je kiest. Waar ligt
mijn homeland, waar kom ik thuis? Waar is ruimte, waar kan ik
terecht, ook met mijn schuld?
Bekend
is het verhaal van Rikko Voorberg, die met kunstenaars het Onze Vader
besprak. Ze mochten de tekst aanpassen, veranderen, deleten – kortom:
het mes erin zetten. Alles veranderde. Behalve één zin: ‘Vergeef
ons onze schulden.’ Spufford spreekt niet over ‘zonde’, omdat het
zo’n beladen woord is geworden. Hij heeft het over MNOdTV: de
menselijke neiging om de boel te verkloten. Het is de reden waarom we
avondmaal vieren – en ook daarover schrijft Wisse indringend en met
nieuwe taal. We bekeren ons wel, maar draaien vaak 360 graden om – en
zijn dus weer precies waar we begonnen. Het avondmaal helpt je om
telkens opnieuw te beginnen, te beseffen dat je iedere keer weer
nieuwe kansen krijgt.
Vergeving
is een groot goed. Vergeving door iemand, die jou totaal kent, je
hele leven lang al, die alles overziet en overstijgt – dat is wat de
kerk in huis heeft. Onlangs begonnen wij in Houten met een nieuw
initiatief: een groep mensen aan de rand of buiten de kerk vormen
samen een gemeenschap, die we toch ‘kerk’ noemen. Misschien is het
wel een mix van de vier typen gelovigen die Maarten Wisse schildert,
die daar samenkomen. De eerste keer kozen we de thema’s die we willen
gaan bespreken. We inventariseerden mogelijke onderwerpen op een
flap-over en met stickertjes kon er gestemd worden. ‘Vergeving’ kreeg
de meeste stemmen.
Tegelijk
is er ook weerstand tegen spreken over kwaad. Vooral uit de hoek van
de nieuwe spirituelen, die kwaad als een noodzakelijk onderdeel van
het leven en het goede zien. Of die geloven dat kwaad uiteindelijk
voorkomt uit mensen die het wel goed bedoelen of die door hun jeugd
verpest zijn en daarom doen wat ze doen.
Het
zou dus wel eens heel betekenisvol missionair kunnen zijn om de
boodschap van vergeving in onze samenleving van claimen en
beschuldigen op een wijze manier uit te dragen. Waar kun je nog
veilig te biecht?
– De woorden voorbij. Vieren, rituelen van de Paasnacht, de
sacramenten. Niet alles is te vangen in woorden, o protestanten. Het
Woord wordt ook zichtbaar in mensen, in oeroude symbolen, in de
kerkruimte van alle eeuwen, in het gloria van de Paasnacht. Als de
lichten ontstoken worden, als het woord klinkt: ‘De HEER is waarlijk
opgestaan!’, als het orgel het gloria aanheft en de altaarbellen
allemaal tegelijk rinkelen en we gaan staan, we gaan stáán en
zingen: Christus onze Heer verrees! Woorden en daden, liederen, en
licht; ze vallen samen, symbolen, en alles valt op zijn plek. Het
hele leven wordt geraakt. En doet er toe. En in die Paasnacht worden
mensen gedoopt. Kopje onder. Totale overgave.
In
het boekje Intercity bestemming Pasen is zijn de grote dagen van de
stille week en Pasen beschreven, met poëtische teksten en gebeden.
Bas
van der Graaf, missionair predikant in de Jeruzalemkerk in Amsterdam
benadrukt de waarde van de oeroude rituelen. Ze laten de kern zien
op een ander niveau, voorbij woorden en redenering. Zoals daar zijn:
askruisje. Een kaars, doop, avondmaal, zalving, zegen. De
belangstelling is groot.
Waarom?

Je
blijft geen toeschouwer, maar wordt participant, ook al snap je er
soms de ballen van. Toch maar gaan. God gaf ons vormen, voor als we
eens niet zo in vorm zijn. Maar dan moeten die vormen ook
betekenisvol zijn. Geen lege hulzen (esthetisering), geen
dwangbuizen. Rituelen, die wel gevuld worden door woorden. ‘Lichaam van christus’, ‘zijn bloed voor jou vergoten’. Ik doop je in
de Naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest. Rituelen bedenk
je niet, die worden je aangereikt vanuit de eeuwen der eeuwen en
uiteindelijk door Christus zelf.
Doe
maar mee. En al doende leer je.
En
dat is er geen scherp onderscheid tussen gelovigen en ongelovigen. We
zijn allemaal leerlingen, allemaal onderweg, allemaal proberen we te
vinden, worden we uitgenodigd van Jezus te leren, zijn weg te
ontdekken, zijn spoor te volgen. En alleen gaandeweg ontdek je welke
betékenis dat heeft voor je leven. The proof of the pudding is in
the eating. Dus niet: ik moet zien, dan kan ik geloven. Maar: ik
begin met geloven, met vertrouwen en dan zal ik zien.

Geplaatst

in

door

Reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *