Ik las tot voor kort nog maar zelden romans. Ik weet dat altijd aan het feit dat ik voor mijn werk al heel veel lees en daarom bij het gaan lezen van een roman een soort leesweerstand heb. Ook heb ik de neiging om romans met dezelfde snelleestechnieken te benaderen als wetenschappelijke literatuur. Dan is de lol er uiteraard snel af. Ik heb mijn leesmoeheid een poosje geprobeerd te omzeilen met boeken van Librivox.org, maar dat ging toch al snel weer over (overigens kan ik de prachtig gelezen Max Havelaar op Librivox zeer aanbevelen).
Onlangs heb ik weer eens een paar (dunne) romans geprobeerd en zowaar allemaal uitgelezen. De meest recente is Franca Treurs Dorsvloer vol confetti. Voor mij was dat niet zomaar een boek. Ik ben opgegroeid op Aagtekerke, 5 km van het dorp waar Franca vandaan komt. Ook heb ik dezelfde kerkelijke achtergrond. Natuurlijk zijn er ook verschillen. Ik kom ‘van ’t durp’ en niet van een boerderij.
Ik heb erg van het boek genoten, vooral ook van de volkscultuur die ze heel knap neerzet. De enorme aandacht voor detail die in allerlei recensies genoemd wordt, speelt daar een rol in. Ook de humor en de oude Zeeuwse woorden, zoals ‘garretje’, ‘è-lè-le’ en vele andere. Voor iemand die uit deze cultuur komt is het één en al herkenning. Ook wat de geloofscontext betreft. Die wordt heel realistisch neergezet. Ik vind het bewonderenswaardig hoe de Tale Kanaäns in bijna alle gevallen precies op de goede manier en op de juiste tijd en plaats voorbijkomt. Dat zou je als buitenstaander nauwelijks kunnen nabootsen.
Somber?
Geeft het boek een te sombere weergave van het bevindelijk gereformeerde geloof? Uiteraard is het een beschrijving vanuit Franca’s perspectief, in een specifieke provincie, een specifiek dorp, een specifieke kerk. Dat moet je allemaal meerekenen. Een generaliserend plaatje van ‘de bevindelijk gereformeerden’, van hoe ze altijd overal zijn, wordt niet geleverd, maar dat is juist sterk, want zo’n plaatje bestaat in werkelijkheid niet. Ik ben zelf niet met een geloofsbeleving opgegroeid waarin er geen enkele kans op genade is of waarin werkelijk alleen zonde, hel en verdoemenis aan de orde zijn. Bij ogenblikken lijkt Franca dat te suggereren, maar lang niet altijd en dat vind ik juist één van de sterke kanten van het boek. Er komen niet alleen ‘onbekeerden’ in het boek voor; zelfs een ‘doorgeleid’ christen, al kan die het er zelf ‘niet voor houden’. De bereikbaarheid van de genade in Jezus Christus voor wie dan ook is wel heel laag, maar ik denk dat dat, in weerwil van de aandacht voor het algemeen aanbod van de genade, in de praktijk ook zo is. De weg naar verzoening met God is simpelweg voor het doorsnee gemeentelid zó lang en zó gecompliceerd, dat die feitelijk als onbegaanbaar moet worden beschouwd. Trouwens, als God niet in je leven begint, gebeurt er niets. En wee je gebeente als je zelf iets op touw zou willen zetten.
Vlees en bloed
In recensies (bijv. in het RD) vanuit de bevindelijk-gereformeerde hoek zie je de neiging om het spiegel-effect van het boek teniet te doen door er ‘het echte leven’ tegenover te zetten. Wat Franca beschrijft zou alleen buitenkant zijn, moralisme. Als je de echte bevinding maar zou kennen, zou je de positieve kanten wel gaan zien. Ik denk dat dat te gemakkelijk is. Theologisch deugt zo’n strategie ook niet. Het klopt ook niet met de inhoud van het boek. In het boek wordt het ‘echte leven’ óók beschreven en wel met veel sympathie. Theologisch deugt zo’n strategie niet omdat er geen geloofsbeleving is zonder gebrokenheid. Dat zouden bevindelijk gereformeerden toch moeten weten. Aan ieders geloof kleven anomalieën, rare trekjes, inconsistenties, oneerlijkheden en wat niet al. Je moet ook helemaal niet proberen die weg te poetsen of te ontkennen. Dat is hoe mensen geloven als ze mensen van vlees en bloed zijn.
Ik vond het één na laatste hoofdstuk het mooist, waar Katelijne haar oma een verzonnen verhaal vertelt over een religieuze beleving van haar opa, om ‘de oma’ (vreemd trouwens, voortdurend dat bepalend lidwoord bij vader, moeder, opa en oma; dat is in ieder geval niet gebruikelijk op Walcheren; het schept heel veel afstand, met name tussen Katelijne en haar ouders/moeder) te troosten wat betreft de eeuwige bestemming van opa. Het verzinnen van zo’n verhaal is natuurlijk enigszins ondeugend van Katelijne, maar wat ik zo mooi vond aan het hoofdstuk is het diep menselijke dat zich tegenover het streng gelovige toch weet door te zetten. De wil om getroost te worden is uiteindelijk sterker dan de dogmatiek of wat er voor door moet gaan. De schrijfster laat hier door de woorden van Katelijne heen zien dat ze een heel diep inzicht heeft in de geloofswerkelijkheid van de oma.
Geloof verloren
Maar vind ik het dan niet jammer dat de schrijfster van al dit moois haar geloof heeft verloren? Natuurlijk vind ik dat jammer. Dat heeft ook met mijn eigen geloofsweg te maken. Voor mij is mijn bevindelijk-gereformeerde opvoeding niet iets geweest van alles of niets, maar een opening naar de rijkdom van een veel breder en veelkleuriger christelijke traditie. Die opening begon al in die bevindelijk-gereformeerde jeugd, met het lezen van de grote voormannen als Calvijn, ‘oudvaders’ en Augustinus. Die schrijvers waren gezaghebbend. Je kon aan het lezen ervan niets misdoen. Integendeel. Tegelijkertijd verbreedden ze je blik en leerden ze je om op een andere manier naar je eigen omgeving en traditie te gaan kijken. Ze leerden je daardoor ook om je er kritisch toe te verhouden.
Overigens red je het daar niet mee. Aan een traditie op zich heb je niets. Door die traditie heen heb je ook een relatie nodig met de levende Heer (om het maar eens heel modern te formuleren). En zo’n relatie kun je niet programmeren. Dat zouden bevindelijk gereformeerden moeten weten. Tradities, verbreding, oudvaders enz. kunnen erbij helpen, maar dat is geen garantie voor succes. ‘Het moet je gegeven worden’, zeggen ze dan in bevindelijk gereformeerde kring. Of misschien moet je eerder zeggen met Augustinus: God is mij nader dan ik mezelf ben, maar ik durf het mezelf niet altijd toe te geven. Dat is dan gelijk het moeilijke van een bevindelijk gereformeerde context: de angst voor de straffende gerechtigheid van God zit zó diep in je botten, dat je je de genade van God niet meer kunt voorstellen. De uiterste consequentie is dan om die God maar volledig uit je leven te bannen. Voor zolang dat duurt en voorzover het gaat, want zoals juist in bevindelijk gereformeerde kring bij tijd en wijle welhaast triomfantelijk wordt gezegd: je opvoeding raak je nooit meer kwijt! En dat is ook zo.
Geef een reactie